De eerste reactie van de keizer na Luther betoog kwam de volgende dag en die klonk als volgt:
‘Ge weet, dat ik afstam van de allerchristelijkste keizers van de edele Duitse natie, van de koningen van Spanje, de aartshertogen van Oostenrijk, de hertogen van Bourgondië. Zij allen zijn tot aan hun dood getrouwe zonen van de katholieke kerk geweest, verdedigers van het katholieke geloof, van de heilige gebruiken, decreten en gewoonten van de godsdienst. Dit alles hebben ze mij na hun dood als erfenis nagelaten. Naar hun voorbeeld heb ik tot dusver steeds geleefd. Zo ben ik ook nu besloten vast te houden aan alles wat er sinds het concilie van Konstanz heeft plaatsgevonden. Want het is zeker dat één enkele broeder dwaalt, als hij zich keert tegen de mening van de gehele christenheid, omdat die christenheid anders duizend jaar of nog langer zou moeten gedwaald hebben. Derhalve ben ik ook besloten mijn koninkrijken en heerlijkheden, vrienden, lichaam en bloed, leven en ziel in te zetten. Want het zou een schande zijn voor ons en voor u, gij leden van de edele Duitse natie, als door onze nalatigheid ook maar een schijn van ketterij en aantasting van het christelijk geloof in de harten der mensen zou binnensluipen. Nadat we gisteren hier de rede van Luther hebben gehoord, zeg ik u dat ik het betreur zo lang te hebben geaarzeld tegen hem op te treden. Ik zal hem nooit weer horen. Hij moge zijn vrijgeleide hebben! Maar ik zal hem voortaan als notoire ketter beschouwen en hoop dat gij allen als goede christenen hetzelfde zult doen’.
Dat was duidelijke taal: geen pardon, geen ruimte voor de hervorming van Martin Luther. Hij mocht zijn vrijgeleide houden, maar daarna was hij de notoire ketter, vogelvrij. En dat was zeer bedreigend.