Luther kreeg als eerste vraag: Bent u de schrijver van de hier getoonde boeken? Hij antwoordde heel behoedzaam; hij vroeg of men hem kan zeggen welke boeken dat precies waren. Daarop werd positief gereageerd. Luther legde uit: ‘Het zijn boeken over geloof en vroomheid, over het pausdom en de misbruiken in leer en leven in de kerk van Rome, ook zijn er boeken bij tegen bepaalde personen die de pauselijke tirannie waren bijgevallen. Al die boeken zijn door mij geschreven.’ De tweede vraag ging over de mogelijkheid van herroeping van deze geschriften: ‘Wil de auteur zonder omhaal van woorden herroepen wat hij in al die boeken heeft beweerd?’ Luther vroeg daarvoor bedenktijd, ‘want het gaat hier wel om het Woord van God, en dat is toch het allerhoogste in hemel en op aarde.’ Recht op bedenktijd had Luther formeel niet, maar na overleg met de keizer wilde deze genadig zijn en hem bedenktijd geven tot de middag van de volgende dag.
Na zijn vertrek stelde Luther zijn antwoordrede op voor de volgende dag, geschreven in het Latijn. De woorden die hij zou spreken moesten een wervend karakter krijgen, waarmee hij hoopte te bereiken dat de rijksban (de ‘Reichsacht’) niet werd afgekondigd. Het was alleen de vraag of alle aanwezigen het Latijn wel konden begrijpen. De keizer kende alleen maar Spaans. Gelukkig waren er tolken.