Tegen het eind van de middag van 17 april 1521 begaf Luther zich uit zijn logeeradres begeleid door een beschermend cohort naar de zaal in het gebouwencomplex Andreasstift, een klooster in Worms waar de keizer en zijn rijksgroten al enkele weken hadden vergaderd. Het werd voor Luther eerst wachten, twee volle uren. Het was al 6 uur geweest toen hij de vergaderzaal betrad. Daar was de sfeer al enigszins gespannen. Hoe snel kon het gebeuren dat Luther tot verliezer werd uitgeroepen en dat het met zijn vrijheid gedaan was? Of waren er nog goede ‘tussenoplossingen’? Uiteraard wilde de keizer graag zo snel af van het probleem-Luther. En het liefst zonder gezichtsverlies.

Luther kreeg als eerste vraag: Bent u de schrijver van de hier getoonde boeken? Hij antwoordde heel behoedzaam; hij vroeg of men hem kan zeggen welke boeken dat precies waren. Daarop werd positief gereageerd. Luther legde uit: ‘Het zijn boeken over geloof en vroomheid, over het pausdom en de misbruiken in leer en leven in de kerk van Rome, ook zijn er boeken bij tegen bepaalde personen die de pauselijke tirannie waren bijgevallen. Al die boeken zijn door mij geschreven.’ De tweede vraag ging over de mogelijkheid van herroeping van deze geschriften: ‘Wil de auteur zonder omhaal van woorden herroepen wat hij in al die boeken heeft beweerd?’ Luther vroeg daarvoor bedenktijd, ‘want het gaat hier wel om het Woord van God, en dat is toch het allerhoogste in hemel en op aarde.’ Recht op bedenktijd had Luther formeel niet, maar na overleg met de keizer wilde deze genadig zijn en hem bedenktijd geven tot de middag van de volgende dag.

Na zijn vertrek stelde Luther zijn antwoordrede op voor de volgende dag, geschreven in het Latijn. De woorden die hij zou spreken moesten een wervend karakter krijgen, waarmee hij hoopte te bereiken dat de rijksban (de ‘Reichsacht’) niet werd afgekondigd. Het was alleen de vraag of alle aanwezigen het Latijn wel konden begrijpen. De keizer kende alleen maar Spaans. Gelukkig waren er tolken.

 

Vorig artikelVERLANGEN NAAR NOG STERKERE VERBONDENHEID
Volgend artikelHET 1000-JARIG RIJK
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.