Mevrouw Groen van Prinsterer: 

‘Ik behoor tot Gods volk’

Mevrouw Groen van Prinsterer: ‘Ik behoor tot Gods volk’

Zo bekend als Guillaume Groen van Prinsterer is, zo onbekend is zijn vrouw – althans bij het grote publiek. Maar iedereen die haar ook maar een beetje kent, weet dat Betsy Groen voor haar man tot grote steun is geweest. En tegelijk was ze zeer betrokken op de mensen om haar heen. Zij leefde in een eeuw waarin grote sociale verschillen ‘normaal’ werden gevonden en waartegen dus ook zo goed als niets werd ondernomen. Betsy Groen heeft zo veel als in haar (grote) vermogen lag liefdadigheid betoond aan hen die door de maatschappij aan de kant waren geschoven. Dit optreden samen met haar Reveil-vriendinnen betekende zoveel dat zij tot ‘diaconessen van het REVEIL’ werden bestempeld.

 Groningse van afkomst

De volledige meisjesnaam van mevrouw Groen is: Elisabeth Maria Magdalena van der Hoop; Betsy voor haar omgeving. Haar wieg heeft gestaan in een voorname patriciërswoning in de stad Groningen. Geboren op 6 februari 1807 is zij het vijfde kind in een gezin waar in totaal zes kinderen hun plaats krijgen. Ze is gedoopt in de Martinikerk op 15 februari 1807. Haar vader, mr. Abraham Johan van der Hoop (* Arnhem 1775, † op Huis De Bult, te Eesveen, bij Steenwijk, 1826), is qua opleiding fiscaal jurist. Hij wordt in 1815 lid van de Provinciale Staten van Groningen en lid van de gemeenteraad. In 1822 wordt hij benoemd tot een van de vier burgemeesters van Groningen. Betsy’s moeder, Arnoldina Aleida Maria Thomassen à Thuessink (* Zwolle 1776, † Groningen 1859), komt ook uit een voornaam geslacht.

Betsy schijnt heel haar leven in haar spreken een Gronings accent te hebben gehad.

Verloving en huwelijk 

Betsy van der Hoop gaat als meisje van 15 in Den Haag op een kostschool. Ze wordt daar vriendin van de dan 16-jarige Maria Clasina (ofwel Mimi) Groen van Prinsterer; haar vader is arts en sinds 1822 lid van de Raad van State in buitengewone dienst. De vriendschap leidt ertoe dat Betsy geregeld bij Mimi thuis komt. En in de zomer van 1827 logeert ze enkele weken bij de familie Groen van Prinsterer op het buitenverblijf Vreugd en Rust aan de Vliet bij Voorburg. Daar ontmoet Betsy op verschillende momenten de knappe 26-jarige Guillaume Groen van Prinsterer, Willem voor zijn naaste omgeving. Hij is een zeer geleerde jongeman die in 1823 op één dag in Leiden was gepromoveerd in de rechten en in de(klassieke) letteren. Hij wordt in 1827 benoemd tot referendaris in het persoonlijk kabinet van koning Willem I. Zijn taak als topambtenaar is veelzijdig: die brengt hem behalve in de hoogste kringen te Den Haag ook geregeld in Brussel, waar de koning ook een residentie heeft.

Willem Groen begint steeds meer voor Betsy te voelen en in de zomer van 1827 verklaart hij haar op Vreugd en Rust zijn liefde: hij wil met haar trouwen. Zij is er door verrast en vraagt om enige bedenktijd. Ze is uiteraard niet ongenegen, maar wil er graag met haar wijze en gelovige moeder over spreken.

Om het definitieve antwoord op zijn huwelijksaanzoek te vernemen reist Willem naar De Bult bij Steenwijk, het buitenverblijf van de familie Van der Hoop. Hij heeft een aanbevelingsbrief van zijn vader bij zich en ook al de trouwringen. Hij lijkt zeker van zijn zaak. Al spoedig wordt duidelijk dat er van de kant van Betsy en haar moeder geen bedenkingen zijn. Daardoor kan de verloving in augustus worden gevierd, terwijl het in de bedoeling ligt dat Willem en Betsy in het voorjaar van 1828 zullen trouwen.

De aanstaande bruidegom steekt zijn geluksgevoel niet onder stoelen of banken. In een brief aan een vriend verklaart hij dolgelukkig te zijn: ‘Wij hebben elkander wederkeerig zoo opregt en hartelijk lief.”

Hoffelijk klinken de woorden van Betsy aan haar aanstaande schoonouders: “Ik kon hem mijn wezenlijke hoogachting niet weigeren, noch aan mijzelve verzwijgen, dat ik hem lievenswaardiger vond dan enige andere man.”

Hun huwelijk wordt op het stadhuis in Groningen voltrokken op 23 mei 1828 – de vrijdag voor Pinksteren (de datum van het huwelijk wordt overigens in diverse geschriften onjuist weergegeven – de huwelijksakte geeft uitsluitsel). De huwelijksdienst in de kerk werd geleid door hofprediker ds. I.J. Dermout, de predikant bij wie Willem jaren eerder belijdenis van het geloof had afgelegd.

Betsy als persoon

Als we willen letten op de eigen-aardigheid van Betsy´s persoonlijkheid, geven we graag door wat dr. Roel Kuiper – nu fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Eerste Kamer – schrijft in zijn monografie over Groen van Prinsterer ´Tot een voorbeeld zult gij blijven´: “In menig opzicht was Betsy het tegendeel van Willem. Ze had het hart op de tong, uitte zich spontaan en had een grote gevoeligheid voor de sociale noden in haar omgeving. Als jonge vrouw was ze soms een flap-uit, wat ze dan achteraf weer ´onnadenkend´ van zichzelf vond. Voor Willems geduld en stille karakter kon ze veel bewondering hebben. Zichzelf vond ze daartegenover gauw ongeduldig.”

Betsy houdt niet van overdreven etiquette en uiterlijk vertoon, maar als het werkelijk nodig is, kent ze de regels van hoffelijkheid en wellevendheid heel goed. Want dat is meer dan eens echt nodig; immers, een van haar latere vriendinnen is niemand minder dan koningin Sophie (1818-1877), de echtgenote van koning Willem III. En een andere vooraanstaande vriendin is jonkvrouw Marianne van Hogendorp (1805-1878), echtgenote en volle nicht van Dirk van Hogendorp (zoon van de bekende staatsman Gijsbert Karel van Hogendorp die in 1813 de leiding nam bij de bevrijding van ons land na het vertrek van de Fransen).

Maar Betsy kiest ook vaak voor contact met mensen uit eenvoudige, zelfs arme milieus.

Kinderloos

Het jonge paar gaat eerst een aantal maanden wonen in Brussel. Daar heeft Willem zijn werk als referendaris. Het hofleven met de vele festiviteiten is niets voor de jonggetrouwden. Ze houden zich zo veel mogelijk op afstand. Dat heeft ook veel te maken met de geestelijke sfeer die zij meemaken rond ds. J.H. Merle d’Aubigné, een Zwitser die in Brussel predikant is bij de Franstalige Hervormde kerk en de beginselen van het Reveil uitdraagt. Hij dient er niet – zoals wel vaak wordt vermeld – als hofprediker van de koning, al heeft hij wel contacten aan het hof. Koning Willem I staat niet te boek als een orthodox hervormd iemand, hij denkt in ‘verlichte’ termen. In 1829 gaat Willem terug naar Den Haag en betrekt een woning aan het Lange Voorhout. Hij blijft daar vervolgens werkzaam als secretaris van het kabinet van de koning. In die hoedanigheid richt hij zich op ontsluiting van de historische bronnen betreffende Oranje en Nederland.

Het huwelijk van Willem en Betsy blijft kinderloos. Aan haar vriendin Marianne van Hogendorp bekent Betsy dat ze wel graag een kindje wil hebben, helemaal omdat het dan zo’n voortreffelijke vader zou krijgen. Maar als zo’n blijde gebeurtenis zich nooit zal voordoen, hoopt Betsy dat ze nooit jaloers wordt op die vrouwen die wel moeder zijn geworden. Ze schrijft: “Of kinderen altijd het geluk des levens vermeerderen, zal ik niet beslissen; dat behoef ik niet te weten, wanneer Gods liefde mij genoeg is. Maar indien het bezit van kinderen waarlijk een zoo groot geluk is, dan zou ik het ook daarom niet meenen te mogen wenschen, wijl ik reeds zóóveel heb en te groot geluk dikwijls eene zeer groote verzoeking is.”

Geloof als levensbeginsel

Het christen-zijn was bij de familie Groen van Prinsterer thuis een zaak van verstandelijke beredenering, bij Betsy is er een sterke motivatie om het geloof te laten zien in daden. Zij had de preken en de omgang met ds. Merle d’Aubigné in Brussel erg kunnen waarderen. Eigenlijk staat zij daarmee al prima voorgesorteerd voor aansluiting bij de beweging van het Reveil. In de jaren ’30 gaat dat ook sterk leven bij Willem Groen. Na een ernstige ziekte is er bij Willem ook een duidelijke wending te constateren in zijn geestelijk leven: de zondagse kerkgang vindt nu steevast plaats bij orthodoxe predikanten – zoals ds. D. Molenaar – of zij gaan ter kerke in de Waalse gemeente waar ds. J.C.I. Secrétan aan verbonden is – en ook hij laat zich kennen als een Bijbelgetrouw prediker. Mede door deze nieuwe oriëntatie is het christelijk geloof bij Groen niet meer een zaak van verstandelijke overweging, maar het is zijn levensbeginsel geworden. En daarmee toont hij samen met zijn vrouw leerling te zijn van Calvijn die het enige doel van het mensenleven zag in het eren en dienen van God in heel het leven.

Vanuit die levensinstelling zijn de Groens dan ook erg verdrietig over het toenemend modernisme in de Hervormde Kerk vanaf de jaren ‘40. En hoe dat, ook door gelovige voorgangers, niet met grote kracht wordt tegengestaan. Diep in hun hart moeten ze de Afgescheidenen gelijk geven, wat ook wel eens blijkt als ze een tijdlang op De Bult vertoefden en dan op zondag bij de eenvoudige volgelingen van Hendrik de Cock in Steenwijk ter kerke gaan. Daar diende van 1842 tot zijn overlijden in 1871 de vroegere veenarbeider Luitsen Jochems Dijkstra uit Smilde als predikant.

Het voert te ver om hier de hele kerkstrijd van Groen te bespreken, maar hun geloofsstrijd is van grote invloed geweest op het klimaat waarin het kwam tot de Doleantie van 1886 onder leiding van Abraham Kuyper en zijn gereformeerd denkende medestanders.

Sociaal actief

Al vóór haar huwelijk trad Betsy Groen opvallend sociaal op. Ze ging zo nu en dan op bezoek bij de gezinnen op de boerderijtjes die bij De Bult hoorden. In Den Haag doet zij iets dergelijks, ze vindt het bezoeken van armen geen enkel probleem, veeleer een opdracht van haar Heer. Zij richt scholen op waar jonge vrouwen les krijgen in huishoudelijke vakken als naaien en breien. En dat wordt dan gecombineerd met vertellingen en lessen uit de Bijbel. Daaruit vloeit weer voort dat mevrouw Groen, samen met andere dames, bezoekjes brengt aan achterbuurten in Den Haag. De Groens kopen ook een rijtje eenvoudige woningen die ze laten opknappen voor bewoning door weduwen en wezen; de huurprijs is erg laag. Ook keren de Groens zich met velen uit het Reveil tegen de slavernij.

Bij dit alles behoort Betsy Groen tot de initiatiefneemsters voor de oprichting van het Haagse diaconessenhuis; de opening vindt plaats in 1865. Veertien jaar later wordt het geheel omgebouwd tot een ziekenhuis dat de naam Bronovo krijgt. Daarnaast legt ook Willem zich erop toe flinke financiële steun te verlenen aan het ongesubsidieerd christelijk onderwijs.

Weduwe

Op 19 mei 1876 overlijdt Guillaume Groen van Prinsterer in Den Haag. Zijn vrouw schrijft op de rouwbrief dat haar man is gestorven ‘in het onwrikbaar geloof aan zijn Heer en Heiland, wien hij zijn leven gewijd had’. Na de begrafenis, die een sober karakter heeft, leeft ze als weduwe nog bijna drie jaar. Zij staat vast in het geloof; kenmerkend is haar uitspraak: “Ik behoor tot Gods volk.”

Betsy heeft er zorg voor gedragen dat alle onderdelen van hun grote erfenis – een miljoenenzaak – goed zijn beschreven. Daaronder is het behoud van de grote bibliotheek van haar man een bijzonder geval: deze unieke boekerij wordt geschonken aan de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.

De naam Groen van Prinsterer komt nog alleen voor als aanduiding van een vooraanstaand christen-politicus en historicus. Maar al lijkt de naam te zijn uitgestorven, de herinnering aan het optreden van Willem en Betsy Groen van Prinsterer in kerk en samenleving blijft bijzonder waardevol. Tot een voorbeeld zullen zij blijven.