Frederik III van Saksen, bijgenaamd ‘de Wijze’, nam zijn beschermingstaak voor Luther hoogst serieus op. Hoewel formeel nog rooms-katholiek, was deze vorst om uiteenlopende redenen beschermer van de door Luther ingezette reformatie. Frederik was diep in zijn hart trots op Luther: hij was dé gezichtsbepalende hoogleraar van de Leucorea (zoals de universiteit heette); studenten uit allerlei landen kwamen naar deze, in een uithoek gelegen, universiteit. Geen paus of keizer kon dat verhinderen. De hoogste machthebbers mochten nooit de rechten van Frederik schenden. De keizer had overigens niet zo heel veel te vertellen in Duitsland: hij was sterk afhankelijk van de goede wil van zijn vorsten. De meesten van hen keken met argwaan naar de figuur van de keizer. In hun ogen was hij eigenlijk niet meer dan de ‘primus inter pares’, d.w.z. de eerste onder zijn gelijken. Voor Luther was het een groot voordeel dat deze keizer betrekkelijk weinig macht bezat. Toch kon Karel de ketter Luther wel ter verantwoording roepen op de Rijksdag. Misschien, zo werd door sommigen gedacht, was dat dan een opgezette fuik waar ‘de grote vis Luther’ in gevangen kon worden. Maar dan was Frederik van Saksen er ook nog! Luther mocht zich best veilig weten – bij deze rijksvorst, maar vooral bij de Almachtige! Dat betekende niet dat hij zich geen zorgen maakte en geen angsten kende.