Op zaterdag 31 mei 1567, ‘s morgens om 3 uur (!) bracht de cipier van de gevangenis Guido de Brès en zijn collega Pérégrin de la Grange de boodschap dat ze zich gereed moesten maken voor de executie die om zes uur zou plaats vinden. Ze trokken daarop hun beste kleren aan, alsof ze naar een bruiloft gingen. De bronnen vertellen ons het vervolg: “De gevangenen loofden en verheerlijkten God en zij bedankten de cipier voor de goede tijding die hij hun bracht. Guido stond op en begaf zich, met toestemming van de cipier, naar de binnenplaats van de gevangenis, om zijn medegevangenen te begroeten.” Toen sprak Guido de celgenoten toe: “Mijn broeders!, heden ben ik ter dood veroordeeld, om de leer van de Zoon van God. Geloofd zij daarom Zijn Naam! Ik ben zeer verheugd. Nimmer had ik gedacht, dat God mij zulk een eer zou schenken. Ik voel, dat mijn aangezicht verandert door de genade, die God meer en meer in mij doet toenemen. Ik word van ogenblik tot ogenblik versterkt, ja mijn hart springt op van vreugde.” Ook De la Grange nam afscheid van zijn medegevangenen en vermaande hen zich te hoeden voor de Roomse leer.

En wat was nu de werkelijke aard van de ‘misdaad’ van deze beide dominees? Ze werden door de rechter ter dood veroordeeld omdat zij het gebod van het Hof te Brussel hadden overtreden en het Heilig Avondmaal hadden gevierd!

Ze werden die zaterdagochtend naar de markt van Valenciennes geleid. Daar stonden al heel veel nieuwsgierigen. Het schavot stond klaar. De la Grange ging als eerste de ladder op om gehangen te worden. Onderweg naar de beul riep hij de samengestroomde menigte luid toe, dat hij zou sterven alleen om de Waarheid van God en dat de hemel en de aarde daarvan getuigen waren.

Daarna was De Brès aan de beurt. Onder aan de ladder wilde hij bidden, maar men dwong hem dadelijk de ladder op te gaan. Toen hij boven was aangekomen en de strop al om zijn hals was aangebracht, richtte hij zich tot het volk en vermaande het de overheid te blijven eren. Ook spoorde hij de gelovigen aan om te blijven bij de leer die hij hun had verkondigd.

Guido de Brès had zijn woorden nog niet beëindigd of de beul kreeg een wenk van beneden: De Brès werd van de ladder gestoten, zodat hij kort daarna stierf.

De dood van deze twee martelaren maakte diep indruk. Onder de soldaten brak zelfs op onverklaarbare wijze paniek uit: ze begonnen op alles en iedereen te schieten, zodat veel burgers en ook soldaten die dag ook de dood vonden.

Tegen vier uur in de middag werden de lichamen van de twee martelaren van de galg gehaald. Toch kregen ze niet de normale begrafenis op het plaatselijke kerkhof, de lichamen werden op een kar gegooid en daarna buiten de stad, bij de heuvel Mont Anzin in een kuil gelegd en met aarde overdekt.

Het ‘theater’ van Valenciennes was daarmee gesloten. De tirannie over kerk en samenleving nam sterk toe. Maar het Woord van God had geklonken. In vele harten was het vuur gaan branden van de liefde en de genade van Christus. En dat zou niet gedoofd worden, door geen enkele aardse macht. Dat was de krachtige taal van de gereformeerde belijders die in artikel 37 van de Confession de Foy over ‘Het laatste oordeel’ uitspreken:

“De gelovigen en uitverkorenen daarentegen zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer. De Zoon van God zal hun naam belijden voor God, zijn Vader (Matt. 10:32), en zijn uitverkoren engelen, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. (Openb. 21:4). Dan zal blijken dat hun zaak, die nu door veel rechters en overheden als ketters en goddeloos veroordeeld wordt, de zaak van de Zoon van God is. En als een genadige beloning zal de Here hun zo’n heerlijkheid doen bezitten als in het hart van een mens nooit zou kunnen opkomen. Daarom verwachten wij die grote dag met sterk verlangen, om ten volle te genieten de beloften van God in Jezus Christus, onze Here.”

De Brès heeft al op 45-jarige leeftijd zijn aardse leven moeten loslaten. Naar de mens gesproken was hij toen in de kracht van zijn leven. En wat had hij nog veel kunnen betekenen voor de kerken in de Zuidelijke Nederlanden. Maar God vond het genoeg. Guido de Brès had de kerk der Reformatie een grote dienst bewezen, een dienst die haar maakte tot een gemeente van het gereformeerde getuigenis – en tegelijk kerk van de reformatorische apologie.

 

Vorig artikelAfscheidsbrieven
Volgend artikelTerugblik op voorouders
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.