JustinusWe blijven nog even in de vroeg-christelijke kerk. Na onder de letter I iets te hebben verteld over de ‘apostolische vader’ Ignatius, laten we nu het licht vallen op weer zo’n bijzondere figuur: Justinus, die ook de bijnaam ‘martelaar’ (‘Martyr’) kreeg. Hij leefde in de tweede eeuw; waarschijnlijk in het jaar 100 geboren en ter dood veroordeeld en onthoofd in het jaar 165 of 166. Over het leven van de moedige Justinus Martyr zijn betrekkelijk weinig gegevens bekend gebleven.

Van heiden tot christen

Anders dan Ignatius heeft Justinus niemand van de apostelen persoonlijk gekend. Hij behoort dus totdie christenen die het moeten hebben van ‘horen zeggen’ en van de evangeliewoorden die als geschreven teksten door de kerk werden bewaard. Maar … Justinus was eerst geen christen. Hij was de zoon van een Griekse vader die als kolonist ‘toevallig’ beland was in Sichem – een bekende ‘bijbelse’ stad. Sichem was door de Romeinen verwoest in het jaar 70 (bij de Joodse Opstand), maar daarna was ze door keizer Vespasianus herbouwd en voorzien van een nieuwe naam: Flavia Neapolis (letterlijk: nieuwe stad van de Flaviërs, de familienaam van de keizer).

Nu was ook in het land der Samaritanen – waartoe Sichem behoorde – het evangelie bekend geworden. Ja, Jezus had er ooit zelf met inwoners gesproken! Maar de familie van Justinus zal er met een grote boog omheen gelopen zijn. Als rechtgeaarde Grieken hadden ze zo hun eigen filosofie. En naar hun inschatting stond die op een veel hoger niveau dan de boodschap van Jezus. Justinus was als jongeman al ernstig op zoek gegaan naar God. Hij wilde de beste filosofie vinden – een complete levensleer waar een mens gelukkig mee kon worden. Verschillende filosofenscholen werden bezocht en uiteindelijk vond Justinus de grootste bevrediging in de wijsheid van de befaamde Plato, een Griekse wijsgeer die leefde van 427-347 voor Christus. Diens ‘ideeënleer’, met als centrale gedachte dat iedere mens een eeuwige ziel heeft, achtte hij het meest aannemelijk.

Toch was Justinus er niet helemaal rustig onder. Hij besloot zich een tijdlang terug te trekken voor bezinning. Zo maakte hij strandwandelingen waarbij hij een oude grijsaard ontmoette die hem keer op keer voorhield dat Plato’s wijsheid de ziel van de mens niet echt kon bevredigen. Bijna maakte zich nieuwe onzekerheid meester van de jonge zoeker naar wijsheid. Maar de grijsaard gaf hem de wijze raad: “Jij moet de profeten van Israël lezen; zij werden geïnspireerd door de Heilige Geest.” En Justinus las daarop alles wat de kerk maar in huis had van het woord van God. En al lezend kreeg hij diepe bewondering voor de doodsverachting van de christenen.

Op zijn dertigste levensjaar werd Justinus zelf christen. Dat wil zeggen: hij was tot de vaste overtuiging gekomen dat het christendom de enig betrouwbare filosofie was. En daarvan was de moed van de ter dood veroordeelde christenen een blinkend bewijs.

Verder als apologeet

De bekering van Justinus heeft waarschijnlijk plaatsgevonden in Efeze. En daar moet hij zich als christen-filosoof hebben laten zien en horen. Hij trok een filosofenmantel aan (een pallium), net als de Griekse wijsgeren. Maar Justinus verkondigde de wijsheid van Christus. En, wat er nog bij kwam, hij ging ertoe over om de christenen die het soms erg moeilijk hadden, te verdedigen. Hij werd daarmee een apologeet, die opkwam voor de vervolgden. Uiteraard was dat riskant voor hem zelf, maar hij liet zich niet uit het veld slaan. Zijn uitstekende sprekersgaven wilde hij zo veel mogelijk inzetten voor de kerk van Jezus Christus.

Later vertrok Justinus naar Rome om daar te werken aan een ‘school van Christus’. Verschillende jongeren kwamen zijn lessen volgen. Zij wilden, zich net als hun leermeester, inzetten voor hun geloofsgenoten. Zo ontstond in de vroeg-christelijke kerk een sympathieke groep van apologeten. Zij vormden een soort keurcorps dat veel onrecht heeft bestreden dat de kerk-in-nood heeft geholpen om overeind te blijven. De aanklachten tegen de christenen waren vaak niet alleen vol venijn, maar ook dwaas en dolzinnig. Juist als zoiets kon worden aangetoond kregen de rechters motieven aangereikt die hen tot andere gedachten zouden kunnen brengen.

Ter dood veroordeeld

Justinus kreeg zelf ook conflicten met tegenstanders. Onder hen bevond zich een scherpzinnig man die Crescens heette. Volgens een van de leerlingen van Justinus deed deze geleerde man aan pedasterie, d.w.z. knapenschennerij (een vorm van homofilie). Justinus heeft hierop kritiek op uitgeoefend. En zijn kritiek kan ook nog betrekking hebben gehad op de enorme geldzucht van Crescens. Als argument voor de gerechtelijke vervolging van Justinus wordt aangedragen, ‘dat deze bij zijn verkondiging van de waarheid opgemerkt had, dat de filosofen lekkerbekken en verleiders waren’.

Crescens heeft alles op alles gezet om de mond van Justinus tot zwijgen te brengen. Het liep uit op een rechtszitting in Rome onder leiding van de prefect Quintus Junius Rustivus, waar hij met een zestal andere christenen werd berecht. De eigenlijke reden was dat zij allen geweigerd hadden te offeren voor de keizer en daarmee hadden ze een keizerlijk bevel getrotseerd. De gerechtelijke uitspraak was de doodstraf. Die werd voltrokken door onthoofding.

“Hoe heviger wij vervolgd worden, des te meer geloven er in de naam van Jezus”

Justinus zien we dus als apologeet, verdediger van het christelijk geloof. Onze vraag is: Hoe deed hij dat? We kunnen hiervoor enkele bewaard gebleven werken van Justinus raadplegen. We kiezen voor zijn ‘eerste apologie’. Het ziet er als volgt uit.

Justinus begint zijn apologie met een ‘opdracht’ aan de keizer en diens zonen. Vervolgens brengt hij naar voren dat de rechters alleen op grond van gerechtvaardigde aanklachten dienen te oordelen. En dan verzoekt hij de keizer om zich persoonlijk met het lot van de christenen te bemoeien – zonder vooroordeel of zich te laten beïnvloeden door gevoelens van de massa. De keizer moet oppassen voor de demonen die aanzetten tot vervolging van christenen. Het kan zo maar zijn dat de aanklachten tegen hen volkomen ongegrond zijn. Christenen hebben een vast geloof in het door God beloofde eeuwige leven en willen beslist niet meedoen aan de verering van afgoden. Ze willen hun geloof niet verloochenen, maar leven als trouwe staatsburgers. Ze eren hun rechtmatige overheid.

Na deze lange aanloop gaat Justinus ertoe over om het christelijk geloof aan de keizer uit te leggen. De verering van God, de Vader van Jezus Christus staat centraal. De woorden van Jezus zijn beslissend. Zijn opstanding uit de dood is het bewijs voor zijn Godheid.

Tenslotte haalt Justinus de woorden van een eerdere keizer aan die bepaald had dat christenen alleen volgens wettelijke regels mogen worden vervolgd. En dat het bewijs moet worden geleverd dat ze de wetten van het Romeinse rijk hebben overtreden. Als blijkt dat een beschuldiging vals is, moet de aanklager zelf gestraft worden. Vervolgen? Dan komen er steeds meer christenen!

Betekenis

Het effect van deze apologie is ons niet bekend. Justinus Martyr heeft zich misschien wel erg duidelijk in de kijker geplaatst. Als kampioen in het verdedigen van christenen. Maar hij is daarom niet direct opgepakt. Hij leefde nog zeker 10 jaar in vrijheid. Sommige keizers hielden zich strikt aan de Romeinse rechtsregels; anderen verzwaarden de rijkswetten en stelden dat alleen al het feit dat iemand christen was, hem strafbaar maakte. De vervolgingen van christenen waren niet altijd even hevig. De ergste kwamen voor onder keizer Diocletianus (omstreeks 300). Hij wilde met geweld het christendom uitroeien. Dat is hem niet gelukt. Een van zijn opvolgers was keizer Constantijn die in 313 met het Edict van Milaan de christenen volkomen vrijheid van godsdienst garandeerde. Zelf werd hij op latere leeftijd ook christen.

© Dr. Harm Veldman, Zuidhorn                 

Vorig artikelWijze mannen met visie
Volgend artikelJohn Knox, dé kerkhervormer van Schotland
Harm Veldman
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.