Downloaden:: Van Panhuyslaan (leek)
In 1950 ontstaat in de provincie Groningen een uniek project: het 1000 woningenplan. In Leek werd een aantal huizen gebouwd aan de weg die later de naam Van Panhuyslaan zou krijgen. Mijn ouders verhuisden in die tijd naar een van die woningen. De naam Van Panhuys bracht me naar een artikel in de Nieuwe Groninger Krant van 7 november 1907 :
Op woensdagavond 6 november 1907 reed de koets van de adellijke familie Van Panhuys in dichte mist bij de gemeentegrens Groningen- Hoogkerk het Hoendiep in. Koetsier Wouter Meier overleefde de duik in het water, maar zijn passagiers – de 71-jarige oud-commissaris des konings Jhr. Mr. J.A.A. van Panhuys, zijn echtgenote freule Looxma, hun 40-jarige zoon, de burgemeester van Leek, jonker Hobbe, diens echtgenote freule Blocq van Scheltinga en hun 30-jarige huisknecht Meindert van Wijk – verdronken. De volgende dag deed de Nieuwe Groninger Courant verslag zonder de namen van de slachtoffers te vermelden ‘daar onderscheidene buiten de stad wonende familieleden gisteravond niet meer van het droeve feit konden worden ingelicht’.
Binnenland – Groningen, 7 november
Gisteravond omstreeks tien uur verspreidde zich door de stad het gerucht van een ontzettend ongeval, dat onder de gemeente Hoogkerk moest zijn voorgekomen. Spoedig werd dat gerucht droeve werkelijkheid en bleek het dat de ramp van nog groter omvang was geweest, aanvankelijk werd vermoed. Om negen uur gisteravond ging een rijtuig waarin vier personen gezeten waren, twee dames en twee heren, de weg’ op naar Hoogkerk.
Er hing een zware mist en men kon op de weg langs het Hoendiep bijna geen hand voor de ogen zien. Gekomen juist op de grens Groningen en Hoogkerk, waar de weg een scherpe bocht maakt, stortte plotseling het met twee paarden bespannen rijtuig van de vrij steile walkant in het Hoendiep. Op het hulpgeroep kwamen de bewoners van vlakbij gelegen koffiehuis van J. de Vries toegesneld en stelden terstond alle pogingen in het werk om de inzittenden te redden. De koetsier werd half bewusteloos op het droge gebracht. Maar het rijtuig lag met de raderen naar boven in het water en toen het na geruime tijd en nadat in meerdere personen te hulp waren gekomen, gelukte het rijtuig om keren, bleken de vier inzittenden reeds verdronken.
De lijken werden binnengedragen in de gelagkamer van genoemd café, waar reeds een vijftal in allerijl ontboden geneesheren aanwezig waren, die onmiddellijk alles beproefden om de levensgeesten van ongelukkigen weer op te wekken. Maar het was, helaas, reeds te Iaat. Droevig was de aanblik van het door een petroleumlamp rossig verlichte vertrek, waar de lichamen van de omgekomenen op vloer en tafel lagen uitgestrekt. In de hoek op een bedstee lag de geredde koetsier wezenloos voor zich uit te staren. Toen hij eindelijk een beetje tot zichzelf was gekomen, vertelde hij eerst, dat nog een ander persoon, die naast hem op bok zat, vermist werd. En toen, plotseling zich het verschrikkelijke van de toestand bewust wordende, begon de oude man te jammeren: ‘Was ook maar verdronken, was ik ook maar dood!’
Terstond begon men te dreggen naar de andere vermiste, die nog getracht had door zich aan de koetsier vast te klampen, zich te redden. Om half één vannacht werd zijn lijk opgevist. De ramp had dus vijf slachtoffers geëist. De paarden werden na grote moeite nog levend het droge gebracht.
Een talrijke politiemacht was onder leiding van inspecteur Greve op de plaats des onheils, die droefgeestig verlicht werd door toortsen van de Groningse brandweer, aanwezig. De vijf lijken zijn hedennacht nog per brancard naar het ziekenhuis alhier vervoerd