Twee broeders hadden in een werkzaam leven
zich dienstbaar opgesteld, veel om elkaar gegeven.
Ze waren al van jongsaf aan elkaar gehecht,
hun vriendschap was integer en oprecht.
Nadat zij op een dag hun werk hadden verricht,
maakten zij nog een wandeling in het avondlicht.
Kwamen te spreken over ’t komend paradijs
en ‘t naderende einde van hun aardse reis.
Wat hen daarna bij God te wachten stond:
verlangen dat hen steeds meer samenbond.
Hoe elke ziekte daar zou zijn genezen,
hoe groot hun liefde en geluk zou wezen.
Beloofden toen elkaar aan God te vragen,
wanneer het Hem tenminste zou behagen
Of de eerste aan de ander door mocht geven
Wat dat toch inhield: eeuwig bij Hem leven.
Niet lang daarna dolf men voor de oudste een graf
na een kort ziekbed stierf hij, zijn taak hier was af.
De jongste, nu alleen, bleef werkend wachten,
hield de belofte van de ander in gedachten.
Tot op een vroege wandeling ‘t geluid klonk van een stem,
dichtbij, indringend, onmiskenbaar die van hem.
Hij knielde, keek omhoog en zag de morgenster
waarbij hij vol verwachting uitriep: “Qualiter?”
Twee woorden vormden ‘t antwoord dat hij vroeg,
twee woorden maar, voor hem meer dan genoeg.
Qualiter? = hoe is het? Totaliter aliter = totaal anders
“Wat in geen mensenhart is opgekomen”
1 Kor. 2 : 9
“Ik ben de stralende morgenster”
Openb. 22 : 16
Jan van Bekkum